Ik heb m’n hand op de klink. Mijn rug is recht. Met een diepe adem open ik deur naar de woonkamer. Daar zit Sylvia, mijn vrouw, in de antieke stoel die we zes jaar geleden op een rommelmarkt kochten. Zoals ik al verwachtte leest ze weer haar favoriete boek, zo’n best seller met honderden pagina’s waar maar geen eind aan lijkt te komen. Zit je daar lekker in je veilige stoeltje met je flut-romannetje. Ik loop gewoon stug door, zelfverzekerd, met ferme passen want ik heb geen zin om je aan te kijken. Haar ogen komen heel even boven het boek uit als ik net langs haar loop. Voor een fractie van een seconde kijken we elkaar aan. Lang genoeg voor haar denk ik, want haar ogen slaan weer snel neer.
Ik zie dat het raam in de woonkamer open staat en de opengeschoven gordijnen ritmisch dansen op de warme zomerwind die naar binnen waait. Ik heb al zo vaak voor dit raam gestaan. Waarom weet ik eigenlijk niet. Het uitzicht ken ik ondertussen wel: die overbuurvrouw die altijd haar was buiten hangt; deze keer hangt er een dekbedovertrek. En die man schuin rechts daaronder die steevast elke middag zijn plant buiten op het balkon in de zon zet. Misschien hou ik wel van die voorspelbare dingen.
Ik grijp met m’n hand naar het pakje sigaretten in m’n achterzak. M’n handen trillen als ik de sigaret aansteek. “Was het leuk gisteravond met je vriendinnen?” en ik kijk even achterom naar haar. “Ja, was leuk. Prima”, zegt ze en ik zie haar ogen weer snel afdwalen naar haar boek. “Je was toch met die eh… Mirjam naar die kroeg gegaan, toch?” “Ja, klopt. The ugly Duck“, bevestigt ze kort. “Met de fiets?” “Ja!”. Ik voel een rilling over m’n rug lopen. M’n benen trillen. “Oh okee, ik zag je fiets niet staan. Ik liep er toevallig langs gisteren. Heb er vast overheen gekeken.” Ik heb de zin nog nauwelijks uitgesproken en ik zie dat Sylvia haar boek op haar schoot legt en me recht in m’n ogen aankijkt. Het zijn maar een paar seconden, maar het lijkt wel minutenlang te duren. Sylvia’s lippen bewegen, maar er komt geen geluid uit. “Eh… we zijn nog ergens anders geweest en hebben toen de fietsen meegenomen.” M’n stem slaat een beetje over als ik haar vraag waar ze geweest waren. “De dinges, de eh… die kroeg daar verderop.”, verklaart ze. Ik zie een traan over haar rechterwang lopen. “Oh, dan heb ik me vergi…”. Ik kan m’n zin niet meer afmaken. “Hou op!”, schreeuwt ze. Haar ogen vullen zich met tranen. Ze smijt haar boek op de grond en rent de woonkamer uit.