Het is zondagochtend 9 uur als de gordijnen licht beginnen te geven. Ze opent langzaam haar vermoeide ogen en staart met een wazige blik naar het plafond. Het plafond dat nu een schilderij is geworden van stiekem binnendringende zonnestralen, schaduwen en allerlei onregelmatigheden zoals die kleine zwarte vlekjes. Het zijn de platgeslagen muggen van toen in die zomernacht. Ze stonden beiden met een opgerolde krant in de hand op het bed. Geen enkele mug zou nu nog hun slaaprust gaan verstoren! Haar gezicht vertoont een bescheiden glimlach nu ze weer terugdenkt aan die hectische nacht. “Weet je nog?”, zegt ze en ze kijkt even rechts van haar in bed. Ze ziet slechts een hoofdkussen. “Tijd voor ontbijt”, mompelt ze binnensmonds terwijl ze haar hoofd weer terugdraait. Ze schuift het dekbed opzij en op het randje van haar bed trekt ze snel wat kleren aan. Als ze de slaapkamer uit loopt, kijkt ze nog even achterom naar het bed. Er is alleen een hoofdkussen.
Elk weekend maakt ze een uitgebreid ontbijt met afbakbroodjes, jam, allerlei soorten kaas en een eitje. In de keuken snijdt ze voorzichtig de verpakking van de afbakbroodjes open. Eén broodje is voor in de oven; het andere broodje blijft in de verpakking die ze zorgvuldig dichtplakt met een stukje plakband. Voor morgen. Het eitje kookt ondertussen in een veel te grote pan. 6 Minuten. Zo wil hij het graag.
De eettafel in de woonkamer is netjes opgemaakt. Twee borden met de eierdopjes schuin tegenover elkaar. Rechts van elk bord een mes en een tot driehoek gevouwen servetje daaronder. Ze schuift aan tafel en met het mes in haar hand kijkt ze nog vluchtig even omhoog alsof ze “eet smakelijk” wil zeggen. Haar blik blijft even hangen als ze net boven de stoel tegenover haar kijkt. Daar hangt de ingelijste foto van haar en haar man. Toen.