Category Archives: Verhalen

Piep

Het valt me op dat alles om me heen piept.

De vrachtwagen die achteruit rijdt: pieeep, pieeep, pieeep.
De kookwekker die af gaat: piep-piep-piep-piep, piep-piep-piep-piep.
Als ik m’n pincode typ: piep-piep, piep, piep.

Hoe zou het zijn als ze tegen me zouden praten?

De vrachtwagen: pas op, pas op, pas op.
De kookwekker: klaar, klaar, klaar.
Drie, zes, negen, vier!
Nee, de pinautomaat mag blijven piepen.

Fiets

Ik heb m’n hand op de klink. Mijn rug is recht. Met een diepe adem open ik deur naar de woonkamer. Daar zit Sylvia, mijn vrouw, in de antieke stoel die we zes jaar geleden op een rommelmarkt kochten. Zoals ik al verwachtte leest ze weer haar favoriete boek, zo’n best seller met honderden pagina’s waar maar geen eind aan lijkt te komen. Zit je daar lekker in je veilige stoeltje met je flut-romannetje. Ik loop gewoon stug door, zelfverzekerd, met ferme passen want ik heb geen zin om je aan te kijken. Haar ogen komen heel even boven het boek uit als ik net langs haar loop. Voor een fractie van een seconde kijken we elkaar aan. Lang genoeg voor haar denk ik, want haar ogen slaan weer snel neer.

 

Ik zie dat het raam in de woonkamer open staat en de opengeschoven gordijnen ritmisch dansen op de warme zomerwind die naar binnen waait. Ik heb al zo vaak voor dit raam gestaan. Waarom weet ik eigenlijk niet. Het uitzicht ken ik ondertussen wel: die overbuurvrouw die altijd haar was buiten hangt; deze keer hangt er een dekbedovertrek. En die man schuin rechts daaronder die steevast elke middag zijn plant buiten op het balkon in de zon zet. Misschien hou ik wel van die voorspelbare dingen.

 

Ik grijp met m’n hand naar het pakje sigaretten in m’n achterzak. M’n handen trillen als ik de sigaret aansteek. “Was het leuk gisteravond met je vriendinnen?” en ik kijk even achterom naar haar. “Ja, was leuk. Prima”, zegt ze en ik zie haar ogen weer snel afdwalen naar haar boek. “Je was toch met die eh… Mirjam naar die kroeg gegaan, toch?” “Ja, klopt. The ugly Duck“, bevestigt ze kort. “Met de fiets?” “Ja!”. Ik voel een rilling over m’n rug lopen. M’n benen trillen. “Oh okee, ik zag je fiets niet staan. Ik liep er toevallig langs gisteren. Heb er vast overheen gekeken.” Ik heb de zin nog nauwelijks uitgesproken en ik zie dat Sylvia haar boek op haar schoot legt en me recht in m’n ogen aankijkt. Het zijn maar een paar seconden, maar het lijkt wel minutenlang te duren. Sylvia’s lippen bewegen, maar er komt geen geluid uit. “Eh… we zijn nog ergens anders geweest en hebben toen de fietsen meegenomen.” M’n stem slaat een beetje over als ik haar vraag waar ze geweest waren. “De dinges, de eh… die kroeg daar verderop.”, verklaart ze. Ik zie een traan over haar rechterwang lopen. “Oh, dan heb ik me vergi…”. Ik kan m’n zin niet meer afmaken. “Hou op!”, schreeuwt ze. Haar ogen vullen zich met tranen. Ze smijt haar boek op de grond en rent de woonkamer uit.

 

Afbakbroodjes

Het is zondagochtend 9 uur als de gordijnen licht beginnen te geven. Ze opent langzaam haar vermoeide ogen en staart met een wazige blik naar het plafond. Het plafond dat nu een schilderij is geworden van stiekem binnendringende zonnestralen, schaduwen en allerlei onregelmatigheden zoals die kleine zwarte vlekjes. Het zijn de platgeslagen muggen van toen in die zomernacht. Ze stonden beiden met een opgerolde krant in de hand op het bed. Geen enkele mug zou nu nog hun slaaprust gaan verstoren! Haar gezicht vertoont een bescheiden glimlach nu ze weer terugdenkt aan die hectische nacht. “Weet je nog?”, zegt ze en ze kijkt even rechts van haar in bed. Ze ziet slechts een hoofdkussen. “Tijd voor ontbijt”, mompelt ze binnensmonds terwijl ze haar hoofd weer terugdraait. Ze schuift het dekbed opzij en op het randje van haar bed trekt ze snel wat kleren aan. Als ze de slaapkamer uit loopt, kijkt ze nog even achterom naar het bed. Er is alleen een hoofdkussen.

 

Elk weekend maakt ze een uitgebreid ontbijt met afbakbroodjes, jam, allerlei soorten kaas en een eitje. In de keuken snijdt ze voorzichtig de verpakking van de afbakbroodjes open. Eén broodje is voor in de oven; het andere broodje blijft in de verpakking die ze zorgvuldig dichtplakt met een stukje plakband. Voor morgen. Het eitje kookt ondertussen in een veel te grote pan. 6 Minuten. Zo wil hij het graag.

 

De eettafel in de woonkamer is netjes opgemaakt. Twee borden met de eierdopjes schuin tegenover elkaar. Rechts van elk bord een mes en een tot driehoek gevouwen servetje daaronder. Ze schuift aan tafel en met het mes in haar hand kijkt ze nog vluchtig even omhoog alsof ze “eet smakelijk” wil zeggen. Haar blik blijft even hangen als ze net boven de stoel tegenover haar kijkt. Daar hangt de ingelijste foto van haar en haar man. Toen.

Stefan rent

“Rustig! Rustig aan!”, fluistert Stefan tegen zichzelf. Zijn benen stoppen en met een hangend hoofd kijkt hij naar zijn schoenen. “Ik heb geen haast. Het is rustig en ik geniet. Ja, dat moet wel. Ik geniet”, hoort hij zichzelf op een belerende toon zeggen. Vandaag zou wel eens de laatste mooie dag van de nazomer kunnen zijn. Zijn collega’s vertelden hem al dat hij wat meer rust moest nemen. “Als je je wilt ontspannen, ga dan gewoon ‘ns lekker een stuk lopen!”, zei Femke tegen hem. “Ja, Femke. Maar die voert geen reet uit. Ik daarentegen, ik…” Hij haalt diep adem. Rustig kijkt hij vooruit. De landweg is kaarsrecht. Links en rechts staan statige hoge bomen. In de horizon lijken ze samen een pijl te vormen. Een pijl die naar Stefan’s doel wijst: de torenflat van 12-hoog. Stefan woont op de derde verdieping. “Want als er ooit brand uitbreekt, dan ben ik tenminste snel weg. Ik hoef geen uitzicht vanaf de twaalfde verdieping”, zei hij vorig jaar tegen de makelaar.

 

Stefan draait langzaam zijn hoofd naar links en kijkt pseudo-geïnteresseerd naar de grote berk naast hem zoals een cultuurbarbaar naar conceptuele kunst zou kijken. “Het is een boom, ja”, denkt hij. Maar echt geïnteresseerd is hij niet. “Ik moet gewoon naar huis lopen en dat kan ik.” Het grindpad knarst onder zijn schoenen als hij langzaam verder loopt. “Ik heb genoeg water”, denkt Stefan hardop terwijl hij in zijn rugtas graait, “en m’n telefoon is opgeladen.” Zijn hoofd beweegt ritmisch van links naar rechts bij elke stap die hij zet. Zijn blik verwijdt zich terwijl de bomen als voorbijtrekkende schimmen vervagen met de torenflat nog scherp in het midden. “Het is nog maar een half uurtje. Ik ben er zo. Echt.” Zijn stappen worden groter en sneller. Ineens moet hij denken aan een rijmpje dat hij ooit als kind leerde toen hij in Duitsland op vakantie was.

 

“Eins, zwei, drei im Sauseschritt
gehen alle Kinder mit.
Der Stefan ist nun an der Reih
und läuft an uns vorbei.”

 

“Dat schiet op zo”, mompelt hij. Zijn armen en benen bewegen op het ritme van het rijmpje. Het rijmpje herhaalt zich als een mantra continu in zijn hoofd. Steeds sneller. “Eins, zwei, drei im… Eins, zwei, eins, eins…” Stefan hijgt. Stefan rent. Stefan versnelt. De torenflat wordt groter. “Ik ben bijna thuis”, verzekert hij zichzelf.